Tom dronk water.
Tom eet geen chocolade.
Tom eet meer spek dan Mary.
Tom eet veel rijst.
Tom en ik hebben elkaar al jaren niet gesproken.
Tom en ik kennen elkaar al jaren.
Tom en ik lachten.
Tom en Maria vermomden zich als eekhoorns.
Tom en Mary hebben allebei blauwe ogen.
Tom en Mary hebben een oude boerderij gekocht.
Tom en Mary konden niet zoveel eten als ze wouden.
Tom en Mary logen allebei.
Tom en Mary lunchen niet vaak samen.
Tom en Mary wonen in dezelfde staat.
Tom en Mary wonen in dezelfde stad.
Tom en Mary wonen in hetzelfde gebouw.
Tom en Mary wonen op dezelfde verdieping.
Tom en Mary zetten hun drankjes neer en begonnen elkaar te kussen.
Tom gaat morgen winkelen.
Tom gaat zijn huis verliezen.
Tom geeft volgende week zaterdag een feestje.
Tom geloofde je.
Tom ging ervan uit dat het gratis was.
Tom ging iedere zondag met zijn ouders naar de kerk.
Tom had honger en wilde iets om te eten.
Tom had Maria moeten beschermen.
Tom heeft afgelopen zomer leren zwemmen.
Tom heeft al het sinaasappelsap opgedronken.
Tom heeft alle pizza’s betaald.
Tom heeft drie boeken gepubliceerd.
Tom heeft drie kinderen die dokter zijn.
Tom heeft een aquarium.
Tom heeft een auto.
Tom heeft een kwaadaardige tweelingbroer.