Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - I

0 (1) 1 (7) 2 (4) A (473) B (743) C (113) D (2778) E (660) F (124) G (576) H (1431) I (725) J (166) K (511) L (299) M (463) N (269) O (505) P (357) Q (1) R (249) S (708) T (633) U (113) V (819) W (666) Y (87) Z (490)
Dutch Recording English Learn

i.f.v.

in function of

Icahn

Icahn (surname)

Icahn stopt gevecht om Dell

Icahn stops fight for Dell

idealistisch

idealistic

idee

idea

identificeren

to identify

identificeren van ontwikkelings-knelpunten en het oplossen daarvan

identify development bottlenecks and resolve them

idioten

idiots

ieder

every

ieder land

every country

iedere

every (long form)

Iedere tien minuten gaat er een bus.

The bus leaves every ten minutes.

iedereen

everybody; everyone

Iedereen bleef.

Everybody stayed.

Iedereen gaat.

Everybody will be going.

Iedereen glimlachte.

Everyone smiled.

Iedereen heeft minstens één goede vriend nodig.

Everyone needs at least one close friend.

Iedereen liegt.

Everybody lies.

iedereen was gespannen

everyone was tense

iedereen was humeurig en kortaangebonden

everyone was moody and short-tempered

Iedereen wil zo weinig mogelijk betalen.

Everyone wants to pay as little as possible.

Iedereen zocht dekking.

Everyone ran for cover.

Iedereen zou dit kunnen.

Anybody could do this.

ieders

everyone’s

iemand

someone

iemand bezoeken

to visit someone

Iemand heeft me verteld dat Tom allergisch was voor tarwe.

Someone told me Tom was allergic to wheat.

iemand in de tang nemen

to have someone where you want him; to have someone by the short and curlies

iemand meebrengen

to bring somebody (along)

iemand meenemen

to take somebody (along)

iemand met minder ervaring

someone with less experience

Iers

Irish

Ierse

Irish (long form)

iets

something

iets onder de knie hebben

to have something mastered

ijs

ice