Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - A

0 (1) 1 (7) 2 (4) A (473) B (743) C (113) D (2778) E (660) F (124) G (576) H (1431) I (725) J (166) K (511) L (299) M (463) N (269) O (505) P (357) Q (1) R (249) S (708) T (633) U (113) V (819) W (666) Y (87) Z (490)
Dutch Recording English Learn

à la carte

à la carte

a.d.h.v.

on the basis of

aalmoes

penny

aalmoezen

alms

Aalmoezen geven verarmt niet.

Do not give alms to impoverishment.

aan

to (direction)

aan

of

aan

at

aan

tackle (2nd person singular, second part)

aan

felt; sensed (part 2)

aan de haal met

to make off with

aan de kaak stellen

to denounce

Aan de rand van het ravijn bloeien de mooiste bloemen.

The most beautiful flowers bloom at the edge of the ravine.

aan de slag

to work

aan het woord

speaking

Aan wie heb je het boek gegeven?

Who did you give the book to?

Aan wie heeft Tom zijn boerderij verkocht?

Who did Tom sell his farm to?

Aan wiens kant sta je?

Whose side are you on?

aanbelangen

to concern

aanbestedingen

tenders

aanbevelen

to recommend

aanbevelingen

recommendations

aanbid

adore (1st person singular)

aanbidden

to worship

aanbidden

worship (plural)

aanbidder

admirer

aanbieding

offer

aanbod

offer

aandacht

attention

Aandacht is het cognitief proces van zich selectief richten op één aspect van de omgeving, terwijl andere aspecten worden genegeerd.

Attention is the cognitive process of selectively targeting one aspect of the environment, while other aspects are ignored.

aandeel

share; portion

aandelen

stocks

aandoen

to cause; to put on

aandoening

condition

aandoeningen

diseases

aandringen

to insist