Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - I

0 (1) 1 (7) 2 (3) A (597) B (895) C (168) D (3754) E (1374) F (166) G (754) H (2088) I (1270) J (252) K (624) L (381) M (595) N (319) O (650) P (400) Q (2) R (321) S (903) T (966) U (159) V (1063) W (995) X (3) Y (88) Z (832)
Dutch Recording English Learn
Ik kan je stem helemaal niet horen.
I can’t hear your voice at all.
Ik kan me je naam niet herinneren.
I can’t remember your name.
Ik kan met je mee.
I can come with you.
Ik kan mijn bron niet onthullen.
I can’t reveal my source.
Ik kan mijn paraplu niet vinden.
I can’t find my umbrella.
Ik kan niet geloven dat je zulke kletskoek serieus neemt.
I can’t believe you take such nonsense seriously.
Ik kan niet helpen.
I can’t help.
Ik kan niet met je mee.
I can’t come with you.
Ik kan niet roken.
I can’t smoke.
Ik kan niet slapen met dit rumoer.
I can’t sleep with all this noise.
Ik kan schakelen.
I can switch.
Ik kan Thais spreken.
I can speak Thai.
Ik ken drie van de mensen in de foto.
I know three of the people in this picture.
Ik ken haar leeftijd niet.
I don’t know her age.
Ik ken hem beter dan wie dan ook.
I know him better than anyone else does.
Ik ken mijn dochter beter dan wie dan ook.
I know my daughter better than anybody else.
Ik knoop mijn trui om mijn middel.
I tie my sweater around my waist.
Ik kocht dit boek drie dagen geleden.
I bought this book three days ago.
Ik kocht een computer.
I bought a computer.
Ik koester wrok.
I hold grudges.
Ik kom niet naar huis.
I’m not coming home.
Ik kom snel terug.
I will be back soon.
Ik kom te laat op mijn werk.
I’m going to be late for work.
Ik kom terug.
I’ll come back.
Ik kom uit de Verenigde Staten.
I am from the United States.
Ik kom uit Engeland.
I’m from England.
Ik kom uit Nederland.
I am from the Netherlands.
Ik kom uit Spanje.
I’m from Spain.
Ik kom vanavond terug.
I’ll be coming back tonight.
Ik kom vandaag niet.
I’m not coming today.
Ik kom zo terug.
I’ll be right back.
Ik kon niemand vinden.
I couldn’t find anybody.
Ik kon niet voorzien dat dat zou gebeuren.
I couldn’t anticipate that that would happen.
Ik koop ze allebei.
I’ll buy them both.
Ik kreeg de kluis niet open.
I couldn't get the safe open.
Ik kreeg een vergoeding voor mijn werk.
I received compensation for my work.