Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - I

0 (2) 1 (16) 2 (8) A (760) B (1159) C (210) D (4158) E (1651) F (206) G (959) H (2456) I (1493) J (308) K (792) L (470) M (780) N (422) O (848) P (535) Q (2) R (405) S (1126) T (1136) U (202) V (1337) W (1240) X (3) Y (88) Z (1026)
Dutch Recording English Learn
Ik huil niet snel.
I don’t cry easily.
Ik kan alleen maar afgaan op hetgeen dat mij werd verteld.
I can only go by that which was relayed to me.
Ik kan bloemen ruiken.
I can smell flowers.
Ik kan dat probleem in een handomdraai verhelpen.
I can solve that problem in an instant.
Ik kan dit alleen.
I can do this alone.
Ik kan dit restaurant aanbevelen.
I can recommend this restaurant.
Ik kan een goed hotel aanbevelen.
I can recommend a good hotel.
Ik kan een goede advocaat aanbevelen.
I can recommend a good lawyer.
Ik kan een kikker niet van een pad onderscheiden.
I cannot distinguish a frog from a toad.
Ik kan geen wijn meer drinken.
I can’t drink wine anymore.
Ik kan het me niet voorstellen.
I cannot imagine it.
Ik kan het niet genoeg benadrukken.
I can’t emphasize it enough.
Ik kan het niet met je eens zijn.
I can’t agree with you.
Ik kan hetgeen je deed niet goedkeuren.
I can’t condone what you did.
Ik kan hier niet blijven.
I can’t stay here.
Ik kan hier niet over praten.
I can’t talk about this.
Ik kan je dit boek aanbevelen.
I can recommend this book to you.
Ik kan je helpen.
I can help you.
Ik kan je niet horen.
I can’t hear you.
Ik kan je niet verdragen.
I can’t stand you.
Ik kan je niet volgen.
I can’t follow you.
Ik kan je stem helemaal niet horen.
I can’t hear your voice at all.
Ik kan me je naam niet herinneren.
I can’t remember your name.
Ik kan met je mee.
I can come with you.
Ik kan mijn bron niet onthullen.
I can’t reveal my source.
Ik kan mijn paraplu niet vinden.
I can’t find my umbrella.
Ik kan niet geloven dat je zulke kletskoek serieus neemt.
I can’t believe you take such nonsense seriously.
Ik kan niet helpen.
I can’t help.
Ik kan niet met je mee.
I can’t come with you.
Ik kan niet roken.
I can’t smoke.
Ik kan niet slapen met dit rumoer.
I can’t sleep with all this noise.
Ik kan schakelen.
I can switch.
Ik kan Thais spreken.
I can speak Thai.
Ik kan twee plaatsen reserveren voor Lille.
I can reserve two seats for Lille.
Ik ken de zin niet.
I don’t know the sentence.
Ik ken drie van de mensen in de foto.
I know three of the people in this picture.