Dutch-English Dictionary - I

0 (1) 1 (7) 2 (3) A (597) B (895) C (168) D (3754) E (1374) F (166) G (754) H (2088) I (1270) J (252) K (624) L (381) M (595) N (319) O (650) P (400) Q (2) R (321) S (903) T (966) U (159) V (1063) W (995) X (3) Y (88) Z (832)

Dutch	English	Learn
Ik krijg mijn koptelefoon niet van mijn hoofd.	I can’t get my headphones off my head.	Learn
Ik kwam als laatste aan.	I arrived last.	Learn
Ik kwam erachter dat Kate rijk was.	I found out that Kate was wealthy.	Learn
Ik kwam erachter dat ze een intelligente leerling was.	I found out that she was an intelligent student.	Learn
Ik kwam gisteravond in het ziekenhuis terecht.	I ended up in hospital last night.	Learn
Ik kwam haar toevallig op straat tegen.	By chance, I met her in the street.	Learn
Ik kweek tomaten.	I grow tomatoes.	Learn
Ik kwijl.	I’m drooling.	Learn
Ik laat de zaak aan uw oordeel over.	I leave the matter to your judgement.	Learn
Ik laat je heus niet achter.	I’m certainly not about to leave you behind.	Learn
Ik lees boeken.	I read books.	Learn
Ik lees drie boeken per week.	I read three books a week.	Learn
Ik lees ook boeken.	I also read books.	Learn
Ik lees stripboeken.	I read comic books.	Learn
Ik leg een knoop in het touw.	I tie a knot in the rope.	Learn
Ik leverde een bijdrage.	I was contributing.	Learn
ik liep	I ran	Learn
Ik liet het water uit de badkuip.	I let the water out of the bathtub.	Learn
ik loop	I walk	Learn
Ik loop dagelijks naar mijn werk.	I walk to work daily.	Learn
Ik luisterde goed naar wat ze zeiden.	I listened carefully to what they said.	Learn
Ik lunch meestal thuis.	I usually eat lunch at home.	Learn
Ik maak een keuze.	I make a choice.	Learn
Ik maak een tekening van een man.	I’m drawing a man.	Learn
Ik maak me enigszins zorgen om hem.	I’m slightly worried about him.	Learn
Ik maak meubels.	I make furniture.	Learn
Ik maakte gebruik van de verwarring en viel de vijand aan.	I took advantage of the confusion and attacked the enemy.	Learn
Ik maakte ontbijt.	I made breakfast.	Learn
Ik mag die man niet.	I don’t like that man.	Learn
Ik meen het goed met je!	I mean it only for your own good.	Learn
Ik mis Australië.	I miss Australia.	Learn
ik moest	I had to	Learn
ik moet	I have to	Learn
Ik moet bijblijven.	I have to keep up.	Learn
Ik moet dat rapport vandaag zien.	I need to see that report today.	Learn
Ik moet de aandacht vestigen op de volgende punten.	I must draw attention to the following points.	Learn