Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - I

0 (2) 1 (16) 2 (8) A (760) B (1159) C (210) D (4158) E (1651) F (206) G (959) H (2456) I (1493) J (308) K (792) L (470) M (780) N (422) O (848) P (535) Q (2) R (405) S (1126) T (1136) U (202) V (1337) W (1240) X (3) Y (88) Z (1026)
Dutch Recording English Learn
Ik heb benzine nodig.
I need some petrol.
Ik heb bijna de hele nacht geen oog dichtgedaan!
I haven’t slept almost all night!
Ik heb blond haar.
I have blond hair.
Ik heb bruin haar.
I have brown hair.
Ik heb bruine ogen.
I have brown eyes.
Ik heb buikpijn.
I have a stomach ache.
Ik heb dat jaren verzwegen.
I hid that for years.
Ik heb dat niet gedaan.
I have not done that.
Ik heb de betekenis niet begrepen.
I didn’t understand the meaning.
Ik heb dertien medewerkers.
I have thirteen employees.
Ik heb deze baan nodig.
I need this job.
Ik heb diabetes.
I am diabetic.
Ik heb dit jaar veel nieuwe vrienden gemaakt.
I made a lot of new friends this year.
Ik heb dorst.
I am thirsty.
Ik heb drie maanden in Australië gestudeerd.
I studied for three months in Australia.
Ik heb drie uur op Tom gewacht maar hij liet zich niet zien.
I waited for Tom for three hours, but he never showed up.
Ik heb drie wortels nodig.
I need three carrots.
Ik heb dringend hulp nodig.
I urgently need help.
Ik heb een aanzienlijk vermogen geërfd.
I have inherited a significant fortune.
Ik heb een aas en twee koningen.
I have an ace and two kings.
Ik heb een allergische reactie.
I am having an allergic reaction.
Ik heb een auto maar ik gebruik hem bijna nooit.
I have a car, but I almost never use it.
Ik heb een auto.
I have a car.
Ik heb een boek.
I have a book.
Ik heb een broer die Peter heet.
I have a brother who is called Peter.
Ik heb een broer.
I have a brother.
Ik heb een dokter nodig.
I need a doctor.
Ik heb een film gedownload.
I have downloaded a film.
Ik heb een gat in mijn spijkerbroek.
I have a hole in my jeans.
ik heb een groot gezin
I have a big family
Ik heb een gulden.
I have a guilder.
Ik heb een hond en een kat.
I have a dog and a cat.
Ik heb een hond.
I have a dog.
Ik heb een hot dog voor Tom gekocht.
I bought Tom a hot dog.
ik heb een huis
I have a house
Ik heb een kat.
I have a cat.