Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - I

0 (1) 1 (7) 2 (4) A (473) B (743) C (113) D (2778) E (660) F (124) G (576) H (1431) I (725) J (167) K (511) L (299) M (463) N (269) O (505) P (357) Q (1) R (249) S (708) T (634) U (113) V (819) W (667) Y (87) Z (490)
Dutch Recording English Learn

Ik moet dat rapport vandaag zien.

I need to see that report today.

Ik moet douchen.

I need to take a shower.

Ik moet een paar wonden laten behandelen, met enkele hechtingen.

I needed to get a few wounds treated, with a few stitches.

Ik moet hoesten.

I have a cough.

Ik moet je iets vertellen.

I have something that I need to tell you.

Ik moet mijn boerderij verkopen.

I need to sell my farm.

Ik moet mijn mobieltje opladen.

I need to charge my cell phone.

Ik moet naar Spijkenisse.

I need to go to Spijkenisse

Ik moet slapen.

I need to sleep.

Ik moet stofzuigen.

I need to hoover.

Ik moet telefoneren.

I need to make a phone call.

ik nam

I took

Ik neem elke avond een bad.

I take a bath every night.

Ik omhelsde haar.

I hugged her.

ik poets

I brush

Ik poets de keuken bijna elke dag.

I clean the kitchen almost every day.

Ik poets de keuken.

I clean the kitchen.

Ik rij snel.

I drive fast.

Ik roep de politie.

I’ll call the police.

Ik schaak.

I play chess.

ik schreef

I wrote

Ik skiede.

I was skiing.

Ik snap het niet.

I don’t get it.

Ik snap het.

I get it.

Ik speel geen piano.

I can’t play the piano.

Ik speel geen piano.

I do not play the piano.

Ik speel graag piano.

I like to play the piano.

Ik speel trompet.

I play the trumpet.

Ik speelde tennis.

I used to play tennis.

Ik speelde vroeger de trombone.

I used to play the trombone.

ik spoel het bord, ik ben, ik word

I clean the board, I am, I become

Ik spreek Engels en Italiaans.

I speak English and Italian.

Ik spreek geen Nederlands.

I can’t speak Dutch.

Ik spreek niet zo goed Nederlands.

I don’t speak Dutch very well.

Ik sta achter hem.

I’m behind him.

Ik steek het in elkaar.

I put it together.