Het dacht aan, hoe het vervolgd en bespot was, en hoorde nu allen zeggen, dat het de mooiste van al die mooie vogels was.
Het draaide zich als een tol in het water rond, strekte zijn kop hoog in de lucht naar de zwanen uit en gaf zulk een luide en zonderlinge schreeuw, dat het er zelf van schrikte
Hier woonde een oude vrouw met haar kater en haar kip.
Hier lag het de gehele nacht; het was vermoeid en verdrietig.
De tong hing hem uit de bek, en zijn ogen schoten vlammen; hij strekte zijn snoet juist naar het eendje uit, liet het zijn scherpe tanden zien en....
Hoe zou het hem ook in de gedachten komen, te wensen, zelf zo mooi te zijn?
Wat zag het er nu uit
Ik kon ze er maar niet in krijgen; hoe ik ook kwakte, het hielp mij niemendal!
Van mij zelf wil ik niet spreken.
Als het maar geen woerd is!
Ik meen het goed met je!
Ik zal naar hen toe vliegen, naar die koninklijke vogels!
Het zag daarin zijn eigen beeltenis, niet meer die van een logge, grauwe, lelijke vogel, maar van een zwaan.
Te midden hiervan zat in haar nest een eend, die haar jongen moest uitbroeden; maar het begon haar bijna te vervelen, zo lang duurde het, eer de jongen uitkwamen.
’s Morgens zag men het vreemde eendje dadelijk, en nu begon de kater te blazen en de kip te kakelen.
Daarbinnen was een verschrikkelijk rumoer; want daar waren twee families, die elkaar het bezit van een palingkop betwistten, en eindelijk kreeg de kat die toch.
Het benijdde ze volstrekt niet.
Het wil maar niet opengaan; maar kijk eens naar de anderen: zijn dat niet de liefste eendjes, die je ooit van je leven gezien hebt?
Het doet er niet toe, door een eend uitgebroed te worden, als men maar uit een zwanenei gekomen is!
Het vroor, dat het kraakte