De vogeltjes in het geboomte vlogen daardoor verschrikt op.
De blauwe damp trok in dikke wolken in de bomen en ver over het water heen; de jachthonden gingen het moeras in.
de kinderen liepen elkaar omver, om het eendje te pakken
De kinderen wilden met hem spelen
de wolken zaten vol hagel en sneeuw
De eend bekeek het eens.
Het eendje gaf als zijn mening te kennen, dat het toch ook wel eens anders zou kunnen zijn maar dat kon de kip niet velen.
Het eendje moest in het water rondzwemmen om te maken, dat dit niet helemaal dichtvroor
Het eendje kende die prachtige beesten en werd door een eigenaardige treurigheid aangegrepen.
De eenden beten het, en de kippen pikten het, en de meid, die de beesten eten moest geven, schopte het.
De kip had korte, lage poten, en daarom werd zij juffrouw Kortbeen genoemd
de bladeren in het bos werden geel en bruin
De moeder der eendjes ging met haar hele familie naar de gracht toe.
De volgende dag was het mooi, heerlijk weer; de zon scheen op alle groene bladeren.
Het arme beest wist niet, hoe die vogels heetten, ook niet, waar zij naar toe vlogen
Het arme beest!
Het arme eendje wist niet, hoe het zich zou wenden of keren; het was treurig, omdat het er lelijk uitzag en door al de anderen bespot werd.
Het arme eendje had het al heel slecht.
Het arme eendje werd door allen geplaagd; zelfs zijn zusters waren kwaad op hem en zeiden steeds: “Mocht de kat je maar beetpakken, jou lelijk schepsel!”
De storm gierde zo verschrikkelijk om het eendje heen, dat het moest gaan zitten, om niet omver te waaien.