Maar zij zullen mij doden, omdat ik, die zo lelijk ben, mij in hun nabijheid durf wagen
Maar wat zag het nu in het heldere water?
maar met iedere nacht werd het gat, waarin het zwom, al kleiner en kleiner
Tegen de morgen vlogen de wilde eenden op en bekeken haar nieuwe kameraad eens.
Kun je een hoge rug zetten en spinnen en maken, dat er vonken uit je lijf komen?
Zou het misschien een kalkoens kuikentje zijn?
Heb maar niet zoveel noten op je zang, en wees dankbaar voor al het goede, dat men je bewezen heeft
Zet je poten niet zo binnenwaarts!
woerd
’s Morgens vroeg kwam er een boer voorbij.
Zelfs de vlierboom boog zich met zijn takken tot hem in het water neer, en de zon scheen warm en liefelijk!
Eindelijk ging het ene ei na het andere open.
Eindelijk ging het grote ei open.
Eerst laat op de dag werd het stil; maar het arme eendje durfde nog niet opstaan; het wachtte nog verscheidene uren, voordat het omkeek, en toen snelde het uit het moeras weg, zo vlug als het maar kon.
want zij dachten, dat zij de helft waren, en verreweg de beste helft
Ben je niet in een warme kamer gekomen en heb je niet een gezelschap, waarvan je nog wat kunt leren?
Het zou al blij geweest zijn als de eenden hem maar in haar midden geduld hadden
het wist zelf niet, hoe het zich zou houden
Hij is zo jong en ziet er zo prachtig uit!
Het gevoelde zich nu verheugd over al de nood en de ontberingen, die het doorgestaan had.