Nu kan ik eendeneieren krijgen.
Nu gevoelde het zich geheel beschaamd en stak zijn kop onder zijn vleugels
Nu bemerkte het, dat de deur uit het ene scharnier geraakt was en zo scheef hing, dat het door de reet in de kamer kon sluipen, en dit deed het dan ook.
Nu liep het weg en vloog over de schutting.
Nu erkende het eerst recht zijn geluk en de heerlijkheid, die hem omringde.
En de kater was heer in huis, en de kip was er zo goed als vrouw, en altijd zeiden zij: «Wij en de wereld!»
O, het kon die mooie, gelukkige vogels niet vergeten
O, hier was het zo schoon, zo heerlijk.
Je kunt mij gerust geloven!
zei de vrouw en keek in de rondte
Zij legde heerlijke eieren, en de vrouw had haar zo lief, alsof zij haar kind was.
Daarbij kreeg zij zelden bezoek, want de andere eenden zwommen liever in de gracht rond, dan dat zij eens uit het water kwamen om met haar te praten.
Enige kinderen kwamen de tuin inlopen
Plof! plof! ging het weer, zonder dat hij het beetpakte.
Plof! daar sprong zij in het water.
Plof, plof! het riet boog zich naar alle kanten heen.
Je zult toch wel niet wijzer willen zijn dan de kater en de vrouw.
dat arme, lelijke beest
Dat was een schrik voor het arme eendje.
Zo kwam het aan het grote moeras, waar de wilde eenden woonden.