Het werd winter.
Wil je met ons meegaan en trekvogel worden?
“Ja, doe dat maar!” Liet de kip hierop volgen.
Ja, het was werkelijk heerlijk daar buiten op het land!
Ja, dat is een kalkoenenei!
Je kunt je fortuin daar wel maken, hoe lelijk je ook wezen mocht.
Je hebt niets uit te voeren, en daarom verzin je allerlei dwaasheden
“Eigenlijk is hij toch nog zo lelijk niet, als men hem maar eens goed bekijkt!”
“Geloof mij, het is een kalkoenenei!”
“Bovendien is het een woerd,” zeide zij; “en daarom doet het er zo veel niet toe.”
«Kun je eieren leggen?» vroeg zij.
“Wil je dat nu wel eens laten?” zei de moeder.
“Denk je, dat dit de hele wereld is?” zei de moeder.
“Vlug wat, vlug!” zeide zij.
«Ik denk, dat ik de wijde wereld maar in zal gaan!» zei het eendje.
«Zoveel geluk had ik mij niet kunnen voorstellen, toen ik nog een lelijk eendje was!»
“Ik ben ook eens zo beetgenomen en had toen heel wat werk met mijn jongen, want zij waren bang voor het water!”
“Ik denk, dat het wel krachtig zal worden; het weet zich ten minste nu al goed te verweren.”
“Ik denk wel, dat het goed zal opgroeien en mettertijd wat kleiner worden.”
“Ik zal er toch nog een beetje op blijven zitten,” antwoordde de eend; “ik heb er nu al zo lang op gezeten, en dus kan ik er nog wel een paar dagen op zitten!”