Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - A

0 (2) 1 (12) 2 (5) 3 (1) 4 (1) 6 (1) 7 (1) 8 (2) 9 (1) A (2004) B (710) C (1201) D (836) E (522) F (714) G (423) H (1103) I (1950) J (120) K (79) L (490) M (726) N (369) O (429) P (865) Q (33) R (519) S (1796) T (7023) U (158) V (125) W (1179) X (4) Y (374) Z (20)
English Dutch Recording Learn
A storm prevented the plane from taking off. Door een storm is het vliegtuig niet kunnen vertrekken.
a story een verhaal
a straw een rietje
a stray cat een zwerfkat
A stray cat came into our garden. Een zwerfkat kwam naar onze tuin.
a stray dog een zwerfhond
a strict prison sentence een strenge gevangenisstraf
a strike notice een stakingsaanzegging
a strip of fabric een reep stof
a strip of land een reep land
a stroller een kinderwagen
a strong team een hecht team
a stronger defense een sterkere defensie
a structured, resource-oriented approach een structurele, brongerichte aanpak
a student een student
a stunning scene een verbluffend tafereel
a subject een onderwerp
a sugar een suiker
a suicide note een afscheidsbrief
a suitcase een koffer
a sullen face een nors gezicht
a support base een draagvlak
a survey een rondvraag
a sustainable approach een duurzame omgang
a sweet een snoepje
a sweet little black cat een lieve, kleine, zwarte kat
a sweet pepper een zoete peper
a sweet, small, black kitten een lief, klein, zwart katje
a swelling on the cheek een zwelling op de wang
a sympathetic sound een meelevend geluidje
a table een tafel
A table for four please. Een tafel voor vier aub.
A table for one, please. Een tafel voor één, alstublieft.
A table for three please. Een tafel voor drie aub.
A table for two please. Een tafel voor twee aub.
a tablespoon een eetlepel