Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - A

0 (2) 1 (12) 2 (5) 3 (1) 4 (1) 6 (1) 7 (1) 8 (2) 9 (1) A (2004) B (710) C (1201) D (836) E (522) F (714) G (423) H (1103) I (1950) J (120) K (79) L (490) M (726) N (369) O (429) P (865) Q (33) R (519) S (1796) T (7023) U (158) V (125) W (1179) X (4) Y (374) Z (20)
English Dutch Recording Learn
a toaster een broodrooster
a tomato een tomaat
A tomato juice, please. Tomatensap, alstublieft.
a toothpick een tandenstoker
a torch een zaklamp
A torch is a stick that gives light by means of fire. Een toorts is een stok die door middel van vuur licht geeft.
A tortoise is slow. Een schildpad is traag.
a tractor een tractor
A tractor drives across the field. Een tractor rijdt over het veld.
a trade war een handelsoorlog
a trailer een aanhangwagen
a translator een vertaler
a trap een valkuil
a trap een valstrik
A tray full of things that looked horribly similar to human nails. Een dienblad vol dingen die gruwelijk veel op menselijke nagels leken.
a tree snake een boomslang
a trick question een strikvraag
a turning point een keerpunt
a TV een tv
a twisted smile een verwrongen glimlach
A typical Greek pays only seven times a year with his bank card at the shop. Een doorsnee Griek betaalt slechts zeven maal per jaar met zijn bankkaart in de winkel.
a university een universiteit
a vacuum cleaner een stofzuiger
a van een bestelwagen
a vegetable een groente
a very beautiful and nice language een heel mooie en leuke taal
a very compassionate person een zeer meelevend persoon
a very large head een heel groot hoofd
a very pretty woman een heel knappe vrouw
a very reasonable price een heel schappelijk prijsje
a very strong field of participants een zeer sterk deelnemersveld
a village een dorp
a violation of democracy een schending van de democratie
a violent man een gewelddadige man
a voiceless consonant een stemloze consonant
a vowel een klinker