Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - A

0 (1) 1 (6) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1649) B (540) C (975) D (690) E (418) F (534) G (339) H (903) I (1600) J (95) K (60) L (389) M (563) N (273) O (301) P (683) Q (19) R (419) S (1362) T (6291) U (124) V (97) W (965) X (4) Y (313) Z (10)
English Dutch Recording Learn
a trade war een handelsoorlog
a trailer een aanhangwagen
a translator een vertaler
a trap een valkuil
a trap een valstrik
A tray full of things that looked horribly similar to human nails. Een dienblad vol dingen die gruwelijk veel op menselijke nagels leken.
a tree snake een boomslang
a turning point een keerpunt
a twisted smile een verwrongen glimlach
A typical Greek pays only seven times a year with his bank card at the shop. Een doorsnee Griek betaalt slechts zeven maal per jaar met zijn bankkaart in de winkel.
a university een universiteit
a vacuum cleaner een stofzuiger
a van een bestelwagen
a vegetable een groente
a very beautiful and nice language een heel mooie en leuke taal
a very compassionate person een zeer meelevend persoon
a very large head een heel groot hoofd
a very pretty woman een heel knappe vrouw
a very reasonable price een heel schappelijk prijsje
a very strong field of participants een zeer sterk deelnemersveld
a village een dorp
a violation of democracy een schending van de democratie
a violent man een gewelddadige man
a voiceless consonant een stemloze consonant
a vowel een klinker
a waiter een ober
a waitress een serveerster
a wardrobe een garderobe
a warehouse een magazijn
a washing machine een wasmachine
a waste bin een afvalbak
a water een water
a water cannon een waterkanon
a water level een waterpeil
a water level of one and a half meters high een waterpeil van anderhalve meter hoog
a waterfall een waterval