Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - A

0 (1) 1 (6) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1649) B (540) C (975) D (690) E (418) F (534) G (339) H (903) I (1600) J (95) K (60) L (389) M (563) N (273) O (301) P (683) Q (19) R (419) S (1363) T (6291) U (124) V (97) W (965) X (4) Y (313) Z (10)
English Dutch Recording Learn
a small fire een kleine brand
a small implant een klein implantaat
a small meadow een klein weiland
a small restaurant een klein restaurant
a small round mirror een klein, rond spiegeltje
a small yard een klein erf
a so-called low achiever een zogenoemde laagpresteerder
a soft moan een zacht gekreun
a soft, tinny whistle een zachte, blikkerige fluittoon
a software specialist for the public sector een softwarespecialist voor de publieke sector
a soldier een soldaat
a soup een soep
a soup bowl een soepkom
a space een ruimte
a spaceman een ruimtevaarder
A spark caused the gunpowder to explode. Door een vonk ontplofte het buskruit.
a spectator een toeschouwer
a speedy recovery een spoedig herstel
a spiral staircase een wenteltrap
a splash een plons
a spoon een lepel
a squat een kraakpand
a squid een inktvis
A squirrel hid among the branches. Een eekhoorntje verstopte zich tussen de takken.
a stabbing with a utility knife een steekpartij met een breekmes
a stadium een stadion
a stage een podium
a stapler een nietje
a statement that cannot be approved under any circumstances een uitspraak die onder geen beding goed te keuren valt
a station een station
a steak een biefstuk
a steaming cup een dampende beker
a steel een staal
A stitch in time saves nine. Voorkomen is beter dan genezen.
A storm breaks loose. Een storm barst los.
A storm prevented the plane from taking off. Door een storm is het vliegtuig niet kunnen vertrekken.