Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - A

0 (1) 1 (6) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1649) B (540) C (975) D (690) E (418) F (534) G (339) H (903) I (1600) J (95) K (60) L (389) M (563) N (273) O (301) P (683) Q (19) R (419) S (1363) T (6291) U (124) V (97) W (965) X (4) Y (313) Z (10)
English Dutch Recording Learn
a plate een bord
a player een speler
a plea een pleidooi
a pleasant holiday een deugddoende vakantie
a plumber een loodgieter
a point of contact een aanspreekpunt
a poisonous comb een giftige kam
a poisonous snake een gifslang
a poke een por
A pole is a stick used to jump over objects. Een polsstok is een stok die gebruikt wordt om over objecten te springen.
a policeman een politieman
A poll showed that 79% felt themselves hampered in their right to vote. Uit een poll blijkt dat 79% zich belemmerd voelde in zijn stemrecht.
a position een positie
a positive attitude een positieve ingesteldheid
a postcard and memories een ansicht en herinneringen
a postposition een achterzetsel
a powder keg een kruitvat
a powder puff een poederdons
a practice een praktijk
a president een president
a preventive measure een preventieve maatregel
a prison sentence een gevangenisstraf
a prison sentence een celstraf
a prison sentence of between two and three years een gevangenisstraf tussen twee en drie jaar
a problem een euvel
a programmer een programmeur
a project een project
a promise een belofte
a proper pronunciation een behoorlijke uitspraak
A protest against the return of Afghans. Een protest tegen het terugsturen van Afghanen.
a province een provincie
a pub, a lady on a bike een kroeg, een juffrouw op de fiets
a public tender een openbare aanbesteding
a pumpkin een pompoen
a punishment een afstraffing
a punishment een straf