Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - A

0 (2) 1 (12) 2 (5) 3 (1) 4 (1) 6 (1) 7 (1) 8 (2) 9 (1) A (2004) B (710) C (1201) D (836) E (522) F (714) G (423) H (1103) I (1950) J (120) K (79) L (490) M (726) N (369) O (429) P (865) Q (33) R (519) S (1796) T (7023) U (158) V (125) W (1179) X (4) Y (374) Z (20)
English Dutch Recording Learn
a waiter een ober
a waitress een serveerster
a wardrobe een garderobe
a warehouse een magazijn
A warm hug can provide a lot of comfort. Een warme knuffel kan veel troost bieden.
a washing machine een wasmachine
a waste bin een afvalbak
a water een water
a water cannon een waterkanon
a water level een waterpeil
a water level of one and a half meters high een waterpeil van anderhalve meter hoog
a waterfall een waterval
a watering can een gieter
a wax statue een wassen standbeeld
a wealthy moneylender een rijke geldschieter
a weapon of war een oorlogswapen
a weekend een weekend
a weight een gewicht
a well een put
a well-defined range of tasks een afgelijnd takenpakket
a well-known saying een bekend gezegde
A well-mannered duckling puts its feet outwards, just like its mother and father do. Een welopgevoed eendje zet zijn poten buitenwaarts, evenals vader en moeder doen.
A well-timed witty remark can do a lot. Een goed getimede kwinkslag kan veel doen.
a wheat een tarwe
a white chicken with black speckles on her feathers een witte kip met zwarte spikkels op haar veren
a white head of foam een witte schuimkraag
a white horse een wit paard
a white raven een witte raaf
a white swelling een witte zwelling
a whole drawer een hele la
a whole new momentum een hele nieuwe schwung
a wide grin een brede grijns
a widow een weduwe
a wife een vrouw
a wild grab een wilde graai
a wildebeest een wildebeest