Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - H

0 (1) 1 (7) 2 (4) A (473) B (743) C (113) D (2778) E (660) F (124) G (576) H (1431) I (725) J (167) K (511) L (299) M (463) N (269) O (505) P (357) Q (1) R (249) S (708) T (634) U (113) V (819) W (667) Y (87) Z (490)
Dutch Recording English Learn

Hij heeft een pistool.

He has a gun.

Hij heeft grote oren.

He has big ears.

Hij heeft lang haar.

He has long hair.

Hij heeft met zijn vrouw gebroken.

He had broken up with his wife.

Hij heeft veel zelfvertrouwen.

He has a lot of self confidence.

Hij heeft zelfmoord gepleegd.

He committed suicide.

Hij heeft zich bekeerd en woont nu als pater in een abdij.

He has repented and now lives as a father in an abbey.

Hij heeft zijn adres gewijzigd.

He has changed his address.

hij ijsbeerde heen en weer voor de haard

he paced back and forth in front of the hearth

hij is

he is

Hij is alleen thuis.

He’s home alone.

Hij is altijd bezig.

He’s always busy.

Hij is altijd op tijd.

He is always punctual.

Hij is een afstammeling van koningin Victoria!

He’s a descendant of Queen Victoria!

Hij is een grote lafaard.

He is a big coward.

Hij is een machtige tovenaar.

He is a mighty sorcerer.

Hij is een verrader geworden.

He turned traitor.

Hij is moe en hongerig en vooral in de war.

He is tired and hungry and especially confused.

Hij is nep.

He is fake.

Hij is niet verstandig genoeg om getallen in het hoofd op te tellen.

He isn’t smart enough to add up numbers in his head.

Hij is onze buur.

He’s our neighbor.

Hij is overmoedig.

He is overconfident.

Hij is zo jong en ziet er zo prachtig uit!

He is so young and looks so beautiful!

Hij kan fluit spelen.

He can play the flute.

Hij kauwde op zijn hamburger.

He chewed on his hamburger.

Hij keek naar de afbeelding.

He looked at the picture.

Hij keerde me de rug toe wanneer ik hem het meeste nodig had.

He turned his back on me when I needed him most.

Hij kijkt nooit televisie.

He never watches television.

Hij komt altijd geld te kort.

He’s always short of money.

Hij komt vaak.

He often comes.

Hij lachte vreugdeloos.

He laughed joylessly.

hij liep

he ran

Hij liep met grote passen en maaiende armen op hen af.

He walked towards them with great strides and waving arms.

Hij liep met grote passen naar het kasteel.

He walked to the castle with great strides.

Hij ligt nog steeds op intensieve zorg met een hersenbloeding en een breuk in zijn schedel.

He is still in intensive care with a brain haemorrhage and a fracture to his skull.

Hij lijkt zich hier geen zorgen over te maken.

He didn’t seem to be worried about this.