Dutch-English Dictionary - H

0 (1) 1 (7) 2 (4) A (473) B (743) C (113) D (2778) E (660) F (124) G (576) H (1431) I (725) J (167) K (511) L (299) M (463) N (269) O (505) P (357) Q (1) R (249) S (708) T (634) U (113) V (819) W (667) Y (87) Z (490)

Dutch	English	Learn
het visum	the visa	Learn
het vlak	the level	Learn
het vlees	the meat	Learn
het vliegtuig	the airplane	Learn
het vliegveld	the airfield	Learn
het voeder	the fodder	Learn
het voedsel	the food	Learn
Het voelde als een hartaanval.	It felt like a heart attack.	Learn
Het voelt echt.	It feels real.	Learn
het vonnis	the judgement	Learn
Het vonnis valt op 21 juni.	The verdict falls on June 21.	Learn
het voorbeeld	the example	Learn
het voordeel	the advantage	Learn
het voorhoofd	the forehead	Learn
het voorjaar	the spring	Learn
het voornaamste	the most important	Learn
het voornaamwoord	the pronoun	Learn
het voornemen	the intention	Learn
het vooropgestelde	the proposed	Learn
het voorstel	the proposal	Learn
het voortouw	the lead	Learn
het voorzetsel	the preposition	Learn
Het vriest.	It is freezing.	Learn
Het vroor, dat het kraakte	It froze so hard that the ice in the water crackled	Learn
het vuur	the fire	Learn
Het vuur is aangewakkerd door de wind.	The fire is fanned by the wind.	Learn
het VVV-kantoor	the tourist information office	Learn
het Waals Gewest	the Walloon Region	Learn
het wachtwoord	the password	Learn
het wantrouwen	the distrust	Learn
Het waren heel groote pantoffels, die haar moeder tot dusverre gedragen had, zoo groot waren zij.	They were very large slippers that her mother had so far worn, they were so big.	Learn
Het waren heel grote pantoffels, die haar moeder tot dusverre gedragen had, zo groot waren zij.	It were very large slippers, which only her mother had worn so far, that's how big they were.	Learn
het warme, felle licht van de zon	the warm, bright light of the sun	Learn
het was	it was	Learn
Het was aangekondigd.	It was announced.	Learn
Het was allemaal een grote, zalige waas.	It was all one big, blissful haze.	Learn