Dutch-English Dictionary - H

0 (1) 1 (7) 2 (4) A (473) B (743) C (113) D (2778) E (660) F (124) G (576) H (1431) I (725) J (167) K (511) L (299) M (463) N (269) O (505) P (357) Q (1) R (249) S (708) T (634) U (113) V (819) W (667) Y (87) Z (490)

Dutch	English	Learn
het raadsel	the mystery; riddle	Learn
het raam	the window (frame)	Learn
het racisme	the racism	Learn
het recht	the right	Learn
het reekshoofd	the seed (in a competition)	Learn
Het regent niet. Het sneeuwt.	It’s not raining. It’s snowing.	Learn
het restaurant	the restaurant	Learn
het resultaat	the result; the outcome	Learn
het revolver	the revolver	Learn
het riet	the reed	Learn
het riool	the sewer	Learn
het risico	the risk	Learn
het roet	the soot	Learn
het ruggenmerg	the bone marrow	Learn
het ruggenmerg	the spinal cord	Learn
het ruggenmergletsel	the spinal cord injury	Learn
het ruimteschip	the spaceship	Learn
Het ruisend bladerval creëerde een herfstig gevoel in het park.	The rustling of falling leaves created an autumnal feeling in the park.	Learn
het rumoer	the noise	Learn
het rundsvlees	the beef	Learn
het salaris	the salary	Learn
het sap	the juice	Learn
het schaakspel	the game of chess	Learn
het schaap	the sheep	Learn
het schampschot	the schampschot	Learn
het scharnier	the hinge	Learn
Het scheen het kleine meisje werkelijk toe, alsof zij bij een grote, ijzeren kachel zat.	It shone towards the little girl, as if she was sitting at a large iron stove.	Learn
het scheermes	the razor	Learn
het scheermesje	the razor blade	Learn
het schepsel	the creature	Learn
het schijngevecht	the mock battle	Learn
het schijnsel	the glare	Learn
Het schijnt dat we een mol in ons midden hebben.	It seems as though we have a mole in our midst.	Learn
het schilderij	the painting	Learn
het schip	the ship	Learn
het schoolbord	the blackboard	Learn