Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - E

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (717) B (1128) C (201) D (3961) E (1475) F (203) G (923) H (2247) I (1323) J (285) K (771) L (466) M (719) N (392) O (809) P (525) Q (2) R (394) S (1105) T (1090) U (194) V (1267) W (1134) X (3) Y (88) Z (929)
Dutch Recording English Learn
een jaarverslag
an annual report
Een jakhals eet hoofdzakelijk vlees van kadavers.
A jackal mainly eats meat from carcasses.
een jam
a jam
een jungle
a jungle
een kaars
a candle
Een kaars is gemaakt van was.
A candle is made of wax.
een kamer
a room
een kan water
a jug of water
een kanttekening
a side note
een kar die ratelt op de keien
a cart that rattles on the cobblestones
een kat
a cat
Een kat komt altijd op z’n pootjes terecht.
A cat always lands on its feet.
een kater
a hangover
een keeper
a goalkeeper
een keer
once
een keerpunt
a turning point
een kei
a boulder
een kelder
a basement
een kennis
a knowledge
een kerst
a Christmas
Een kettingbotsing gebeurde tijdens de spits.
A pile-up happened during rush hour.
een kettingzaag
a chainsaw
een keuken
a kitchen
een kinderwagen
a stroller
een kip
a chicken
een klaplong
a collapsed lung
een klasgenoot
a classmate
Een kledinghanger is een stuk hout, metaal of kunststof, in de vorm van de menselijke schouders en heeft een haak aan de bovenzijde.
A clothes hanger is a piece of wood, metal or plastic, in the shape of the human shoulders and has a hook on the top.
een klein beetje zuurdeeg
a little bit of yeast
een klein erf
a small yard
een klein flesje knalrode nagellak
a small bottle of bright red nail polish
een klein implantaat
a small implant
een klein restaurant
a small restaurant
een klein ventje met muiskleurig haar
a little guy with mouse-coloured hair
een klein weiland
a small meadow
een klein, rond spiegeltje
a small round mirror