Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - E

0 (1) 1 (7) 2 (4) A (473) B (743) C (113) D (2778) E (660) F (124) G (576) H (1431) I (725) J (166) K (511) L (299) M (463) N (269) O (505) P (357) Q (1) R (249) S (708) T (633) U (113) V (819) W (666) Y (87) Z (490)
Dutch Recording English Learn

een felverlichte, hoge, gewelfde ruimte

a brightly lit, high vaulted room

een formulier invullen

to fill in a form

een forse walnoot

a hefty walnut

een fout maken

to make a mistake

Een Fransman

A Frenchman

een gebakken ei

a fried egg

een gebreid vest

a knitted cardigan

een gebreide bivakmuts

a knitted balaclava

een gebrek aan

a lack of

een geheime kamer

a secret room

een geijkte scanner

a calibrated scanner

een gekookt ei

a boiled egg

één gemeenschappelijke vriend

one mutual friend

een gen

a gene

Een gepiep deed zich horen, en al de dooren van de eieren waren levend geworden en staken de kopjes uit de schalen.

A chirp was heard, and all the animals of the eggs came alive and stuck their heads out of the egg shells.

een geweer

a gun

een gewelddadige man

a violent man

een geweldig avontuur

a great adventure

een giftige kam

a poisonous comb

Een gitaar is een snaarinstrument dat wordt bespeeld met de vingers of met een plectrum.

A guitar is a stringed instrument that is played with the fingers or with a plectrum.

een goed idee

a good idea

een goede dag

a good day

een groente

a vegetable

Een groot glas bier alstublieft.

A large glass of beer please.

een groot spandoek

a big banner

een grote, oerlelijke pop

a big, ugly doll

een grote, omgeploegde akker

a large, plowed field

een grote, ouderwetse sleutel

a large, old-fashioned key

een grove vergissing

a big mistake

een hachelijke situatie

a dangerous situation

een hak

a heel

een half uur

half an hour

een halve snoepwinkel

half a candy store

een halvegare

a lunatic

een handtas

a handbag

een hecht team

a strong team