Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - E

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (717) B (1128) C (201) D (3961) E (1475) F (203) G (923) H (2247) I (1323) J (285) K (771) L (466) M (719) N (392) O (809) P (525) Q (2) R (394) S (1105) T (1090) U (194) V (1267) W (1134) X (3) Y (88) Z (929)
Dutch Recording English Learn
een nieuw gewaad
a new robe
een nieuw huis
a new house
een nieuw leven
a new life
een nieuw licht
a new light
een nieuw model
a new model
een nieuw reddingsschip
a new rescue ship
een nieuw schip
a new ship
een nieuw verlof
a new leave
een nieuw wapen
a new weapon
een nieuwe auto
a new car
een nieuwe basis
a new base
een nieuwe ganzenveer
a new quill
een nieuwe gevelbeplating
a new facade cladding
een nieuwe jurk
a new dress
een nieuwe legerbasis
a new army base
een nieuwe partij
a new party
een nieuwe schepping
a new creation
een nieuwe schietpartij
a new shooting
een nieuwe start
a new start
een nijdig gezicht
an angry face
een nijpende humanitaire crisis
an urgent humanitarian crisis
een nog onaangenamere glimlach
an even more unpleasant smile
een non
a nun
een noodzaak, want criminelen worden alsmaar spitsvondiger
a necessity because criminals are increasingly sophisticated
een nors gezicht
a sullen face
een notendop
a nutshell
een ober
a waiter
een officiële waarschuwing
an official warning
een omelet
an omelette
een omslachtige manier van doen
a cumbersome way of doing things
een onbeklemtoond prefix
an unstressed prefix
een onderneming
a company
een ondervoede gier
a malnourished vulture
een onderwerp
a subject
een onderzoek
an investigation
een ongehuwde trouwt
an unmarried person gets married