English-Dutch Dictionary - T

0 (2) 1 (81) 2 (25) 3 (24) 4 (26) 5 (22) 6 (22) 7 (22) 8 (21) 9 (20) A (867) B (471) C (723) D (493) E (288) F (394) G (243) H (531) I (921) J (72) K (51) L (293) M (397) N (211) O (204) P (525) Q (25) R (304) S (1023) T (4635) U (84) V (91) W (621) Y (233) Z (8) ส (1)

English	Dutch	Learn
the weekend	het weekend	Learn
the weeks	de weken	Learn
the well (water)	de put	Learn
the west	het westen	Learn
the whirligig	de tol	Learn
the whirlpool	de draaikolk	Learn
the whispering	het gefluister	Learn
the whole	het geheel	Learn
the whole dough	het hele deeg	Learn
the whole school	de hele school	Learn
the whole story	het hele verhaal	Learn
the wife	de echtgenote	Learn
the wife	de vrouw	Learn
the willows	de wilgen	Learn
the wind	de wind	Learn
the wind tore them off, so they danced around, and up in the air it was ice cold	de wind rukte ze af, zodat zij in de rondte dansten, en boven in de lucht was het snerpend koud	Learn
the windmills	de windmolens	Learn
the window	het venster	Learn
the window (frame)	het raam	Learn
the windows	de ramen	Learn
the windows	de ruiten	Learn
the windscreen wipers	de ruitenwissers	Learn
the wine	de wijn	Learn
the wings	de vleugels	Learn
the winter	de winter	Learn
the wipers	de wissers	Learn
the wishes	de wensen	Learn
the wizard	de tovenaar	Learn
the wolf	de wolf	Learn
the woman	de vrouw	Learn
The woman clapped her hands together, which made him fly first into the butter churn, and then into the meal-tub	De vrouw sloeg de handen in elkaar, waarop het eerst in het botervat en toen in de meelton vloog	Learn
The woman screamed, and struck the poor animal with the tongs.	De vrouw schreeuwde en sloeg met de tang naar het arme beest.	Learn
the womb	de baarmoeder	Learn
The womb is the mother of all things.	De baarmoeder is de moeder van alle dingen.	Learn
the women	de vrouwen	Learn
the women’s rights	de vrouwenrechten	Learn