English-Dutch Dictionary - T

0 (2) 1 (81) 2 (25) 3 (24) 4 (26) 5 (22) 6 (22) 7 (22) 8 (21) 9 (20) A (867) B (471) C (723) D (493) E (288) F (394) G (243) H (531) I (921) J (72) K (51) L (293) M (397) N (211) O (204) P (525) Q (25) R (304) S (1023) T (4635) U (84) V (91) W (621) Y (233) Z (8) ส (1)

English	Dutch	Learn
the veil	de sluier	Learn
the vending machine	de automaat	Learn
the venom	het venijn	Learn
The verdict falls on June 21.	Het vonnis valt op 21 juni.	Learn
the verdict of the jury	het oordeel van de jury	Learn
the viciousness	het venijn	Learn
the victim	het slachtoffer	Learn
the victory	de overwinning	Learn
the views	de opvattingen	Learn
the village	het dorp	Learn
The Village (Wim Sonneveld)	Het Dorp (Wim Sonneveld)	Learn
the village has been modernised	het dorp is gemoderniseerd	Learn
The village was cut off from the surrounding area by a heavy storm.	Het dorp werd door een heftige storm van de omgeving afgesneden.	Learn
the village youths stick together	de dorpsjeugd klit wat bij elkaar	Learn
the vinegar	de azijn	Learn
the vines	de wijnranken	Learn
the violations	de overtredingen	Learn
the violence	het geweld	Learn
the violin	de viool	Learn
The violin is a string instrument with four strings.	De viool is een snaarinstrument met vier snaren.	Learn
The violin, the piano, and the harp are musical instruments.	De viool, de piano en de harp zijn muziekinstrumenten.	Learn
the virgin	de maagd	Learn
the virtue	de deugd	Learn
the virus	het virus	Learn
the viruses	de virussen	Learn
the visa	het visum	Learn
the visit	het bezoek	Learn
the visitors	het bezoek	Learn
the visitors	de bezoekers	Learn
the vocabulary	de woordenschat	Learn
the voice	de stem	Learn
the voices	de stemmen	Learn
the vote	de stem	Learn
the vulture	de gier	Learn
the wage	het loon	Learn
the waist	het middel	Learn