Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - A

0 (1) 1 (6) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1691) B (591) C (1029) D (721) E (441) F (572) G (358) H (941) I (1639) J (101) K (65) L (429) M (582) N (297) O (316) P (719) Q (27) R (442) S (1468) T (6379) U (130) V (105) W (998) X (4) Y (322) Z (10)
English Dutch Recording Learn
A fool and his money are soon parted. Een dwaas en zijn geld worden snel gescheiden.
a footprint een voetafdruk
a forest een bos
a fork een vork
a framework agreement een raamovereenkomst
a freelance job een freelance opdracht
a Frenchman een Fransman
a fried egg een gebakken ei
a friend een vriend
A front door and a window were damaged. Een voordeur en een raam zijn beschadigd.
a frugal sip of tea een zuinig slokje thee
a fruit een vrucht
a fruit stand een fruitkraam
a fruitful year een vruchtbaar jaar
a full democracy een volledige democratie
a fun package een pretpakket
a garden een tuin
a gardener een tuinman
a gene een gen
a general power cut een algemene stroomonderbreking
a ghost een schim
a gift een geschenk
A girl was injured in her face at the level of the neck and ear. Een meisje raakte daarbij gewond in haar aangezicht ter hoogte van de hals en het oor.
a glimpse een glimp
a go-getter een doorzetter
a goalkeeper een keeper
a god een god
a good day een goede dag
A good education is essential for a successful career. Een goede opleiding is essentieel voor een succesvolle loopbaan.
a good friend een goede vriend
a good idea een goed idee
a good teacher een goede leraar
a good teacher (female teacher) een goede lerares
a grant een beurs
a grass een gras
a great adventure een geweldig avontuur