We hebben overal gezocht.
We hebben veel klanten verloren.
We hebben vele kilometers gelopen.
We hebben verf nodig.
We hebben vijf katten.
We hopen dat veel van jullie zullen komen.
We kunnen later gaan winkelen.
We kunnen Tom niet vinden.
We kunnen veranderen.
We maken soms fouten.
We moeten een ruimte voor ons feest huren.
We moeten hier nu weg.
We moeten iedereen vertellen wat er is gebeurd.
We moeten iets kopen voor Tom.
We moeten maar één ding meer doen.
We moeten nog meer experimenten uitvoeren.
We moeten nu een omheining rond onze bubbel zetten.
We moeten onze boerderij verkopen.
We moeten op Tom wachten.
We moeten Tom nog een kans geven.
We mogen hem niet kwijtraken.
we niet alle eigenschappen van het virus kennen
We verkopen vers vlees.
We vielen in slaap.
We voelen ons hier erg veilig.
We waren alleen maar eerlijk.
We waren verliefd.
We weten niets over Istanboel.
We willen gerechtigheid.
We wisten niet welke bus we moesten nemen.
We wonen dichtbij een rivier.
We worden beïnvloed door onze omgeving.
We zaten in doodse stilte.
We zien hem hier amper.
We zijn allemaal getrouwde mannen.
We zijn amateurs.