Dutch-English Dictionary - W

0 (1) 1 (7) 2 (4) A (473) B (743) C (113) D (2778) E (660) F (124) G (576) H (1431) I (725) J (167) K (511) L (299) M (463) N (269) O (505) P (357) Q (1) R (249) S (708) T (634) U (113) V (819) W (667) Y (87) Z (490)

Dutch	English	Learn
weiden	pastures	Learn
weigeren	to refuse	Learn
weigeren	refuse (plural)	Learn
weigert	refuses	Learn
weiland	meadow	Learn
weinig	few	Learn
weinig hoop voor duikboot	little hope for submarine	Learn
weinig mededogen	little compassion	Learn
weken	weeks	Learn
wekken	to wake	Learn
wel	indeed; rather	Learn
weliswaar	indeed	Learn
welk	which	Learn
Welk boek lees je?	Which book are you reading?	Learn
Welk tarief mag ik hanteren?	What rate should I use?	Learn
Welk team zal de wedstrijd winnen?	Which team will win the game?	Learn
welke	which (long form)	Learn
Welke auto ziet er het beste uit volgens jou?	Which car do you think looks best?	Learn
Welke bus moet ik dan hebben?	Which bus should I take then?	Learn
Welke dag is het morgen?	What day is it tomorrow?	Learn
Welke dag is het?	What day is it?	Learn
Welke kleur hebben de muren van je slaapkamer?	What color are your bedroom walls?	Learn
Welke kleur hebben je ogen?	What colour are your eyes?	Learn
Welke kleur heeft je haar?	What color is your hair?	Learn
Welke kleur heeft zijn haar?	What colour is his hair?	Learn
Welke kleur zijn zijn ogen?	What colour are his eyes?	Learn
Welke originele iPad hoes past bij je iPad?	Which original iPad cover fits your iPad?	Learn
Welke talen spreek je?	Which languages do you speak?	Learn
Welke talen spreekt u?	What languages do you speak? (formal)	Learn
Welke zoekmachine gebruik je?	Which search engine do you use?	Learn
welkom	welcome	Learn
welnu	well now	Learn
Welnu, wil je dan wel eens zwijgen?	Well, will you ever shut up?	Learn
welopgevoed	well-mannered	Learn
wemelde	teemed with (third person singular)	Learn
wendde	turned	Learn