Dutch-English Dictionary - V

0 (1) 1 (7) 2 (3) A (597) B (895) C (168) D (3754) E (1374) F (166) G (754) H (2088) I (1270) J (252) K (624) L (381) M (595) N (319) O (650) P (400) Q (2) R (321) S (903) T (966) U (159) V (1063) W (995) X (3) Y (88) Z (832)

Dutch	English	Learn
vooruitsprong	stood out	Learn
voorval	incident	Learn
voorvoegsel	prefix	Learn
voorwaarde	condition	Learn
voorwaarden	conditions	Learn
voorzet	cross (football)	Learn
voorzetsel	preposition	Learn
voorzetsels	prepositions	Learn
voorzichtig	cautious	Learn
voorzichtig	carefully	Learn
voorzichtigheid	caution	Learn
voorzien	provide (plural)	Learn
voorzien	to foresee	Learn
voorzien	to provide	Learn
voorzieningen	provisions	Learn
voorzieningen	services	Learn
voorzieningen	amenities
voorzitter	chairman	Learn
vorig	last	Learn
Vorig seizoen is hij gestopt met honkballen.	He stopped playing baseball last season.	Learn
vorige	last (inflected form)	Learn
vorige week	last week	Learn
vorm	form ( visible shape)	Learn
vormde	formed	Learn
vormden	formed	Learn
vormeloze	formless	Learn
vormsel	confirmation	Learn
vormsels	confirmations	Learn
vormt	forms	Learn
vorsten	monarchs	Learn
vorstenhuis	royal family	Learn
voyeurs	gluurders	Learn
vraag	ask (verb)	Learn
Vraag de heer om de deur te sluiten.	Ask the gentleman to close the door.	Learn
Vraag er de kater maar eens naar.	Ask the tomcat about it.	Learn
Vraag het eender wie.	Ask anyone.	Learn