Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - E

0 (2) 1 (16) 2 (8) A (760) B (1159) C (210) D (4158) E (1651) F (206) G (959) H (2456) I (1493) J (308) K (792) L (470) M (780) N (422) O (848) P (535) Q (2) R (405) S (1126) T (1136) U (202) V (1337) W (1240) X (3) Y (88) Z (1026)
Dutch Recording English Learn
een vrouw
a woman
een vrouw
a wife
een vrouwelijke kok
a female cook
een vrucht
a fruit
een vruchtbaar jaar
a fruitful year
een vuurwerk
a firework
een wandeling maken
to take a walk
een wandkleed
a tapestry
Een warme knuffel kan veel troost bieden.
A warm hug can provide a lot of comfort.
een wasmachine
a washing machine
een wassen standbeeld
a wax statue
een water
a water
een waterkanon
a water cannon
een waterkoker
a kettle
een waterpeil
a water level
een waterpeil van anderhalve meter hoog
a water level of one and a half meters high
een waterval
a waterfall
een weduwe
a widow
een wee gevoel in zijn maag
a sick feeling in his stomach
een weefsel
a tissue
een weekend
a weekend
Een weekend heeft twee dagen.
There are two days in a weekend.
een weerspiegeling
a reflection
een weerspiegeling van de maatschappij
a reflection of society
een wekkerradio
a clock radio
Een welopgevoed eendje zet zijn poten buitenwaarts, evenals vader en moeder doen.
A well-mannered duckling puts its feet outwards, just like its mother and father do.
een wenteltrap
a spiral staircase
een wetenschapper
a scientist
een wetgeving
a legislation
een wetsgeneesheer
a legal practitioner
een wettelijk betaalmiddel
a legal tender
een wijziging
a change
een wilde graai
a wild grab
een wildebeest
a wildebeest
een winkelcentrum
a shopping centre
een wip
a seesaw