Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - E

0 (2) 1 (16) 2 (8) A (760) B (1159) C (210) D (4158) E (1651) F (206) G (959) H (2456) I (1493) J (308) K (792) L (470) M (780) N (422) O (848) P (535) Q (2) R (405) S (1126) T (1136) U (202) V (1337) W (1240) X (3) Y (88) Z (1026)
Dutch Recording English Learn
een wit paard
a white horse
een witte kip met zwarte spikkels op haar veren
a white chicken with black speckles on her feathers
een witte raaf
a white raven
een witte schuimkraag
a white head of foam
een witte zwelling
a white swelling
Een woeste schreeuw joeg ons de stuipen op het lijf.
We were frightened by a savage scream.
een woestijn
a desert
een wolf
a wolf
Een wolk is gecondenseerde waterdamp.
A cloud is condensed water vapour.
een wond
a wound
een woonkamer
a living room
een woontoren
a residential tower
een woord
a word
Een woord wordt in lettergrepen verdeeld.
A word is divided into syllables.
een worm
a worm
een worst
a sausage
een wortel
a carrot
een zaadlozing
an ejaculation
een zacht gekreun
a soft moan
een zachte, blikkerige fluittoon
a soft, tinny whistle
een zaklamp
a torch
een zand
a sand
een zandweg tussen koren door
a dirt road through the grain
een zee
a sea
een zeer meelevend persoon
a very compassionate person
een zeer sterk deelnemersveld
a very strong field of participants
een zegen
a blessing
een zeilboot
a sailboat
een zeldzaam weerfenomeen
a rare weather phenomenon
een zes jaar oude jongen
a six-year-old boy
een zestiger
a man in his sixties
een zestiger en twee zeventigers
one in their sixties and two in their seventies
één zeven
one seven
een zeven drie
one seven three
een zeventiger
a man in his seventies
een ziek kind
a sick child