Dutch-English Dictionary - E

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (717) B (1128) C (201) D (3961) E (1475) F (203) G (923) H (2247) I (1323) J (285) K (771) L (466) M (719) N (392) O (809) P (525) Q (2) R (394) S (1105) T (1090) U (194) V (1267) W (1134) X (3) Y (88) Z (929)

Dutch	English	Learn
een simpele	a mere	Learn
een sinaasappel	an orange	Learn
een sla	a lettuce	Learn
een slagerij J. van der Ven	a butcher’s shop J. van der Ven	Learn
een slapeloze nacht	a sleepless night	Learn
een slecht idee	a bad idea	Learn
een sleutel	a key	Learn
een slijpsteen	a sharpening stone	Learn
een slotenmaker	a locksmith	Learn
een sluwe, berekenende manier	a sly, calculating way	Learn
een smaak	a flavor	Learn
een smalle stenen trap	a narrow stone staircase	Learn
Een snelle ruk aan het stuur redde ons.	A quick jerk of the wheel saved us.	Learn
een snelle vermelding	a quick mention	Learn
een snoep	a candy	Learn
een soep	a soup	Learn
een soepkom	a soup bowl	Learn
een softwarespecialist voor de publieke sector	a software specialist for the public sector	Learn
een soldaat	a soldier	Learn
een soort stelsel	some kind of system	Learn
een speld in de hooiberg zoeken	to look for a needle in a haystack	Learn
een speler	a player	Learn
een spierscheur	a muscle tear	Learn
een spoedig herstel	a speedy recovery	Learn
een spoedoverleg	an emergency meeting	Learn
een spoorweg	a railway	Learn
een sportschool	a gym	Learn
een staal	a steel	Learn
een staart	a tail	Learn
een stadion	a stadium	Learn
een stakingsaanzegging	a strike notice	Learn
een station	a station	Learn
een steekpartij met een breekmes	a stabbing with a utility knife	Learn
een steen	a brick	Learn
een steentje	a pebble	Learn
een stel heel rare fretten	a couple of very strange ferrets	Learn