Understand spoken Dutch

Verbs (past participle) Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
In the middle of this there was a duck in her nest, who had to hatch her young; but it almost bored her, it took so long, before the ducklings hatched.

Te midden hiervan zat in haar nest een eend, die haar jongen moest uitbroeden; maar het begon haar bijna te vervelen, zo lang duurde het, eer de jongen uitkwamen.

to be located

zich bevinden

That was a lie.

Dat was gelogen.

flatly refused

botweg geweigerd

It turned its head to put it under his wings; but at the same moment there was a terribly big dog close to the duckling.

Het draaide zijn kop om, om hem onder de vleugels te steken; maar op hetzelfde ogenblik stond er een vreselijk grote hond dicht bij het eendje.

which has been destroyed

die is vernietigd

I cut myself.

Ik heb mezelf gesneden.

not turned on

niet ingeschakeld

I have worked with the cash register.

Ik heb met de kassa gewerkt.

I have made a reservation.

Ik heb gereserveerd.

It was announced.

Het was aangekondigd.

smoking ban violated

rookverbod geschonden

The poor duckling was teased by all; even his sisters were angry with him and kept saying, “If only the cat grabbed you, you ugly creature!”

Het arme eendje werd door allen geplaagd; zelfs zijn zusters waren kwaad op hem en zeiden steeds: “Mocht de kat je maar beetpakken, jou lelijk schepsel!”

Jesus is mentioned in the Koran.

Jezus wordt vermeld in de Koran.

I just went to the sea.

Ik ben louter naar de zee geweest.

the torches were blown out

de toortsen waren uitgewaaid

He had asked for 50 euros.

Hij had 50 euro gevraagd.

Who won the game?

Wie heeft de wedstrijd gewonnen?

John sat brooding by the fire.

Jan zat tobbend bij het haardvuur.

No more messing about with the USB port

Gedaan met prutsen aan de USB-poort