Understand spoken Dutch

Verbs (past participle) Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
By the morning the wild ducks flew up and looked at their new companion.

Tegen de morgen vlogen de wilde eenden op en bekeken haar nieuwe kameraad eens.

And that is what they did; but the other ducks around looked at them and said to each other:

En dat deden zij; maar de andere eenden in de rondte bekeken ze en zeiden tegen elkaar:

The little one stretched both of her hands towards it: and then, the match went out.

De kleine strekte haar beide handjes er naar uit: daar ging het lucifertje uit.

but how did it help?

maar wat hielp dat?

Tom kicked Mary.

Tom schopte Maria.

I did not have time.

Ik heb geen tijd gehad.

I resigned.

Ik heb ontslag genomen.

Who did you give the book to?

Aan wie heb je het boek gegeven?

Did everyone sleep well?

Heeft iedereen goed geslapen?

“I made it myself,” he said proudly

“Ik heb het zelf gemaakt”, zei hij trots.

I just got some bad news.

Ik heb net slecht nieuws gekregen.

I’ve been married three times.

Ik ben drie keer getrouwd geweest.

Where did you go on your last vacation?

Waar ben je laatst op vakantie geweest?

I haven’t slept almost all night!

Ik heb bijna de hele nacht geen oog dichtgedaan!

when you need to speak French

wanneer er Frans gesproken moet worden

Her little feet she had drawn under her

Haar voetjes had zij naar zich toe getrokken

he stretched his snout straight towards the duckling

hij strekte zijn snoet juist naar het eendje uit

Here an old woman lived with her cat and her chicken.

Hier woonde een oude vrouw met haar kater en haar kip.

Tom and I haven’t talked in years.

Tom en ik hebben elkaar al jaren niet gesproken.

She had taken beautiful pictures of the animals in the zoo.

Zij had prachtige foto’s getrokken van de dieren in de dierentuin.