Understand spoken Dutch

Verbs (infinitives) Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
How many languages do you want to learn?

Hoeveel talen wil je leren?

to make a decision

een beslissing nemen

Why does this keep happening?

Waarom blijft dit gebeuren?

I can’t drink wine anymore.

Ik kan geen wijn meer drinken.

“Can you lay eggs?” she asked.

«Kun je eieren leggen?» vroeg zij.

How much does it cost to get to Brussels?

Wat kost het om naar Brussel te gaan?

These kinds of mistakes happen a lot.

Dit soort fouten gebeuren veel.

What’s going to happen to Yanni?

Wat gaat er met Yanni gebeuren?

The children wanted to play with him

De kinderen wilden met hem spelen

These kinds of mistakes don’t happen often.

Dit soort fouten gebeuren niet vaak.

before he could say anything else

voordat hij iets anders kon zeggen

I would rather do management now.

Ik zou nu liever management doen.

Can you give me a piece of bread, please?

Kun je me alsjeblieft een stuk brood geven?

Everyone wants to pay as little as possible.

Iedereen wil zo weinig mogelijk betalen.

We must tell everybody what happened.

We moeten iedereen vertellen wat er is gebeurd.

“But it is so delightful to swim about on the water,” said the duckling

“Maar het is zo prettig, in het water te zwemmen,” zei het eendje

if only it could get the permit to lie in the reeds

als het maar de vergunning kon krijgen, om in het riet te liggen

Try your best to lay eggs, or to purr or let sparks come out of your body.

Doe je best maar om eieren te leggen of te spinnen of vonken uit je lijf te laten komen.

to get sick

ziek worden

to marry (long form)

te trouwen