overbrengen
terugbetalen
gaan winkelen
Ik zal wijn brengen.
Dat kan ik niet betalen
Met wie ben je gaan winkelen?
Ik zal het laatste woord hebben.
Dat is het laatste dat we nodig hebben.
Ik ben gisteren niet gaan winkelen.
Kun je een restaurant aanbevelen?
Ik zou graag op een boerderij willen wonen.
Kun je een goed restaurant aanbevelen?
Kunt u mijn kamer schoonmaken.
te helpen
naar bed gaan
gebruikmaken
Tom heeft niets te eten.
Ze zullen niet ver komen.
Ik wil een van deze kopen.
Waar kan ik eieren kopen?