Understand spoken Dutch

Family Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
the twins

de tweelingen

the grandparents

de grootouders

for her old grandmother, the only one who had ever loved her, and who had now passed away, had told her that when a star falls, a soul was going up to God.

want haar oude grootmoeder, de enige die haar ooit had liefgehad, maar die nu dood was, had haar verteld, dat er, als er een ster naar beneden valt, een ziel tot God opstijgt.

“That’s not possible,“ said the duckling’s mother; “It is not beautiful, but it has a good heart and swims just as good as the others, yes, I must say, even better.

“Dat gaat immers niet,” zei de moeder van het eendje; “het is wel niet mooi, maar het heeft een goed hart en zwemt even flink als al de anderen, ja, ik moet zeggen, nog beter.

Tom is Mary’s nephew.

Tom is Maria’s kleinzoon.

The poor duckling was teased by all; even his sisters were angry with him and kept saying, “If only the cat grabbed you, you ugly creature!”

Het arme eendje werd door allen geplaagd; zelfs zijn zusters waren kwaad op hem en zeiden steeds: “Mocht de kat je maar beetpakken, jou lelijk schepsel!”

Mom, can elephants fly?

Mama, kunnen olifanten vliegen?

Tom’s grandfather was a slave.

Toms grootvader was een slaaf.

You look like your father.

Je ziet eruit als je vader.

My parents want to divorce.

Mijn ouders willen scheiden.

My dad used to drive a Beetle.

Vroeger reed mijn vader een Kever.

Tom wants to buy a pony for his son.

Tom wil een pony kopen voor zijn zoon.

Are you one of Tom’s daughters?

Ben jij een van Tom zijn dochters?

She again struck a match on the wall, and again it became bright around her; in the brightness stood her old grandmother, clear and shining, yet loving in her appearance.

Zij streek weer een lucifertje tegen den muur af, het werd weer helder, en in den glans daarvan stond haar oude grootmoeder, helder en glinsterend, vriendelijk en liefderijk.

I didn’t know that Tom and John were brothers?

Ik wist niet dat Tom en John jouw broers waren?

It was teeming with families at the zoo.

Het wemelde van de gezinnen in de dierentuin.

It was summer, the corn was ripe, the hay stood on the green pastures and the stork was walking on its long, red legs and talking Egyptian; because he had learned this language from his mother.

Het was zomer, het koren was rijp, het hooi stond op de groene weiden aan oppers, en de ooievaar liep op zijn lange, rode poten en praatte Egyptisch; want deze taal had hij van zijn moeder geleerd.

His wife nags him constantly.

Zijn vrouw zit voortdurend aan zijn kop te zeuren.

No, Mary isn’t my stepsister, she’s my half sister.

Neen, Maria is niet mijn stiefzuster, zij is mijn halfzuster.

Tom went to church with his parents every Sunday.

Tom ging iedere zondag met zijn ouders naar de kerk.