Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (2) 1 (81) 2 (25) 3 (24) 4 (26) 5 (22) 6 (22) 7 (22) 8 (21) 9 (20) A (867) B (471) C (723) D (493) E (288) F (394) G (243) H (531) I (921) J (72) K (51) L (293) M (397) N (211) O (204) P (525) Q (25) R (304) S (1023) T (4634) U (84) V (91) W (620) Y (232) Z (8) ส (1)
English Dutch Recording Learn
Tom likes peppermint chocolate.

Tom houdt van pepermuntchocolade.
Tom lives in the heart of the city.

Tom woont in het hart van de stad.
Tom lives in this area.

Tom woont in dit gebied.
Tom made spaghetti for dinner.

Tom maakte spaghetti voor het avondeten.
Tom made tea for Mary.

Tom maakte thee voor Mary.
Tom made the same mistake again.

Tom maakte opnieuw dezelfde fout.
Tom makes more money than his parents.

Tom verdient meer dan zijn ouders.
Tom needs help.

Tom heeft hulp nodig.
Tom needs more help.

Tom heeft meer hulp nodig.
Tom needs something.

Tom heeft iets nodig.
Tom never doubted you.

Tom heeft nooit aan je getwijfeld.
Tom never drinks vodka.

Tom drinkt nooit wodka.
Tom never has a pencil with him.

Tom heeft nooit een potlood bij zich.
Tom offended Mary.

Tom beledigde Maria.
Tom often drinks cognac.

Tom drinkt vaak cognac.
Tom opened the door and turned on the light.

Tom opende de deur en deed het licht aan.
Tom paid for all the pizzas.

Tom heeft alle pizza’s betaald.
Tom passed away three years ago.

Tom is drie jaar geleden overleden.
Tom played an old Irish song on his new French horn.

Tom speelde een oud Iers liedje op zijn nieuwe hoorn.
Tom refuses to eat or drink anything.

Tom weigert te eten of drinken.
Tom responded instantly.

Tom heeft meteen geantwoord.
Tom said he thought I was lazy.

Tom zei dat hij dacht dat ik lui was.
Tom said that all his friends were drunk.

Tom zei dat al zijn vrienden dronken waren.
Tom said that he didn’t think that Mary was hungry.

Tom zei dat hij er niet aan gedacht had dat Maria honger had.
Tom sat next to me.

Tom zat naast me.
Tom says he can’t hear anything.

Tom zegt dat hij niets kan horen.
Tom says Mary is drunk.

Tom zegt dat Mary dronken is.
Tom seems young.

Tom ziet er jong uit.
Tom should’ve protected Mary.

Tom had Maria moeten beschermen.
Tom showed up at the party already drunk.

Tom arriveerde dronken op het feest.
Tom showered and shaved.

Tom douchte en schoor zich.
Tom smoked at least two packs of cigarettes.

Tom rookte minstens twee pakjes sigaretten.
Tom snacks all day.

Tom snoept de hele dag.
Tom sneezed violently.

Tom niesde heftig.
Tom snores pretty loudly.

Tom snurkt behoorlijk hard.
Tom sometimes rips off his customers.

Tom zet zijn klanten soms af.