Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (2) 1 (81) 2 (25) 3 (24) 4 (26) 5 (22) 6 (22) 7 (22) 8 (21) 9 (20) A (867) B (471) C (723) D (493) E (288) F (394) G (243) H (531) I (921) J (72) K (51) L (293) M (397) N (211) O (204) P (525) Q (25) R (304) S (1023) T (4634) U (84) V (91) W (620) Y (232) Z (8) ส (1)
English Dutch Recording Learn
Tom has published three books.

Tom heeft drie boeken gepubliceerd.
Tom has sold his car.

Tom heeft zijn auto verkocht.
Tom has three children who are doctors.

Tom heeft drie kinderen die dokter zijn.
Tom has three children who are doctors.

Tom heeft drie kinderen die dokter zijn.
Tom has to tell Mary what happened.

Tom moet Mary vertellen wat er gebeurd is.
Tom hasn’t eaten enough.

Tom heeft niet genoeg gegeten.
Tom hasn’t eaten.

Tom heeft niet gegeten.
Tom helps his parents every day.

Tom helpt zijn ouders elke dag.
Tom helps Mary.

Tom helpt Maria.
Tom is a potato farmer.

Tom is een aardappelboer.
Tom is a volunteer.

Tom is een vrijwilliger.
Tom is a wizard.

Tom is een tovenaar.
Tom is almost as tall as me.

Tom is bijna zo lang als ik.
Tom is always the victim.

Tom is altijd het slachtoffer.
Tom is constantly complaining.

Tom klaagt voortdurend.
Tom is drinking.

Tom drinkt.
Tom is extremely rich.

Tom is zeer rijk.
Tom is going shopping tomorrow.

Tom gaat morgen winkelen.
Tom is going to lose his house.

Tom gaat zijn huis verliezen.
Tom is healthy, isn’t he?

Tom is gezond, toch?
Tom is impassive.

Tom is rustig.
Tom is Mary’s nephew.

Tom is Maria’s kleinzoon.
Tom is new.

Tom is nieuw.
Tom is panting.

Tom hijgt.
Tom is shopping at the mall.

Tom is aan het winkelen in het winkelcentrum.
Tom is still at his desk.

Tom zit nog steeds aan zijn bureau.
Tom is tall and skinny.

Tom is lang en dun.
Tom is the son of a priest.

Tom is de zoon van een priester.
Tom is throwing a party next Saturday.

Tom geeft volgende week zaterdag een feestje.
Tom is working in Boston.

Tom werkt in Boston.
Tom isn't smoking a cigar. He's smoking a pipe.

Tom is geen sigaar aan het roken. Hij is een pijp aan het roken.
Tom isn’t as fat as I am.

Tom is niet zo dik als ik.
Tom isn’t like other boys his age.

Tom is niet zoals andere jongens van zijn leeftijd.
Tom isn’t Mary’s chauffeur anymore.

Tom is niet langer Mary’s chauffeur.
Tom kicked Mary.

Tom schopte Maria.
Tom learned to swim last summer.

Tom heeft afgelopen zomer leren zwemmen.