Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (2) 1 (81) 2 (25) 3 (24) 4 (26) 5 (22) 6 (22) 7 (22) 8 (21) 9 (20) A (867) B (471) C (723) D (493) E (288) F (394) G (243) H (531) I (921) J (72) K (51) L (293) M (397) N (211) O (204) P (525) Q (25) R (304) S (1023) T (4634) U (84) V (91) W (620) Y (232) Z (8) (1)
English Dutch Recording Learn
to wriggle

wriemelen

to write

schrijven

to write (long form)

te schrijven

to write a sentence with the correct punctuation

een zin met de juiste interpunctie schrijven

to write down

opschrijven

to yawn

geeuwen

to yearn

snakken

to; for

naar

toad

pad

toast

toast

tobacco

tabak

tobacco shop

tabakswinkel

today

vandaag

Today is a cool, rainy day.

Vandaag is een koude, regenachtige dag.

Today I’ve learned something about home education in the Netherlands.

Vandaag heb ik iets geleerd over het thuisonderwijs in Nederland.

Today you failed.

Vandaag heb je gefaald.

Today’s going to be a hot day.

Het wordt een warme dag vandaag.

toddlers

peuters

Toddlers like to draw with colors.

Peuters tekenen graag met kleurtjes.

toe

teen

toes

tenen

together

samen

toilet

WC

toilet bowl

toiletpot

toilet paper

toiletpapier

toilet; loo

toilet

told

verteld

tolerant

tolerant

toll

tol

toll levy

tolheffing

Tom (boy’s name)

Tom

Tom also likes to play the flute.

Tom speelt ook graag de fluit.

Tom and I haven’t talked in years.

Tom en ik hebben elkaar al jaren niet gesproken.

Tom and I laughed.

Tom en ik lachten.

Tom and I’ve known each other for ages.

Tom en ik kennen elkaar al jaren.

Tom and Maria disguised themselves as squirrels.

Tom en Maria vermomden zich als eekhoorns.