Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - T

0 (1) 1 (7) 2 (3) A (597) B (895) C (168) D (3754) E (1374) F (166) G (754) H (2088) I (1270) J (252) K (624) L (381) M (595) N (319) O (650) P (400) Q (2) R (321) S (903) T (966) U (159) V (1063) W (995) X (3) Y (88) Z (832)
Dutch Recording English Learn
Tom is niet langer Mary’s chauffeur.
Tom isn’t Mary’s chauffeur anymore.
Tom is niet zo dik als ik.
Tom isn’t as fat as I am.
Tom is niet zo gul.
Tom isn’t very generous.
Tom is niet zoals andere jongens van zijn leeftijd.
Tom isn’t like other boys his age.
Tom is nieuw.
Tom is new.
Tom is nog steeds niet bij bewustzijn.
Tom still hasn’t regained consciousness.
Tom is op brute wijze vermoord in zijn eigen huis.
Tom was brutally murdered in his own house.
Tom is ouderwets.
Tom is old-fashioned.
Tom is over een wortel gestruikeld.
Tom tripped on a root.
Tom is precies even oud als Mary.
Tom is exactly the same age as Mary.
Tom is rustig.
Tom is impassive.
Tom is te laat.
Tom is late.
Tom is volledig kalm.
Tom is absolutely calm.
Tom is waarschijnlijk nog steeds buiten bewustzijn.
Tom is probably still unconscious.
Tom is waarschijnlijk nog steeds ellendig.
Tom is probably still miserable.
Tom is weer bij bewustzijn gekomen.
Tom has regained consciousness.
Tom is zeer rijk.
Tom is extremely rich.
Tom is zijn paraplu vergeten.
Tom forgot his umbrella.
Tom kan het niet verdragen.
Tom can’t bear it.
Tom kan hier blijven zolang als hij wil.
Tom can stay here as long as he wants.
Tom kan me beter doen voelen na een slechte dag.
Tom can make me feel better after a bad day.
Tom kan nergens heen.
Tom has nowhere to go.
Tom kan niet beslissen of hij moet gaan.
Tom can’t decide whether he should go.
Tom keek argwanend naar de lange man.
Tom looked at the tall man suspiciously.
Tom keek argwanend toe.
Tom watched suspiciously.
Tom kent het onderscheid niet tussen moord en doodslag.
Tom doesn’t know the difference between murder and manslaughter.
Tom kent me.
Tom knows me.
Tom kijkt geen tv.
Tom doesn’t watch TV.
Tom klaagt voortdurend.
Tom complains constantly.
Tom kocht bloemen.
Tom bought flowers.
Tom kocht dit boek voor ons.
Tom bought this book for me.
Tom kocht een dure jas.
Tom bought an expensive coat.
Tom kocht een hond.
Tom bought a dog.
Tom kocht een nieuwe gitaar voor Kerstmis.
Tom bought himself a new guitar for Christmas.
Tom kocht een watermeloen.
Tom bought a watermelon.
Tom kon de tweeling niet uit elkaar houden.
Tom couldn’t tell one twin from the other.