Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - T

0 (1) 1 (7) 2 (3) A (597) B (895) C (168) D (3754) E (1374) F (166) G (754) H (2088) I (1270) J (252) K (624) L (381) M (595) N (319) O (650) P (400) Q (2) R (321) S (903) T (966) U (159) V (1063) W (995) X (3) Y (88) Z (832)
Dutch Recording English Learn
Tom sprong op en neer van opwinding.
Tom was jumping up and down with excitement.
Tom staat vlak achter me, niet?
Tom is standing right behind me, isn’t he?
Tom stelde me allerlei vragen.
Tom asked me all sorts of questions.
Tom stelt zich vragen over zijn seksuele geaardheid.
Tom wonders about his sexual orientation.
Tom veranderde van gedachte.
Tom changed his mind.
Tom verdient meer dan zijn ouders.
Tom makes more money than his parents.
Tom verdween.
Tom disappeared.
Tom vergat bijna de bijeenkomst.
Tom almost forgot about the meeting.
Tom vergat de brief op de post te doen.
Tom forgot to mail the letter.
Tom verliest het bewustzijn.
Tom is losing consciousness.
Tom viel van het balkon.
Tom fell off the balcony.
Tom vindt je leuk.
Tom thinks you’re cute.
Tom ving een grote vis.
Tom caught a large fish.
Tom voelde zich moederziel alleen.
Tom felt all alone.
Tom volgde thuis onderwijs.
Tom was homeschooled.
Tom vond Mary’s optreden niet erg goed.
Tom doesn’t think that Mary’s performance was very good.
Tom vond zijn telefoon.
Tom found his phone.
Tom vroeg aan Mary of zij hem leuk vond.
Tom asked Mary whether she liked him.
Tom vroeg me een foto van hem te maken.
Tom asked me to take a picture of him.
Tom warmde voor het avondeten een blik ravioli op.
Tom heated up a tin of ravioli for dinner.
Tom was één van de drie die stierven in de aanval.
Tom was one of the three who died in the attack.
Tom was enigszins in de war.
Tom was slightly confused.
Tom was enigszins verbaasd door Mary’s gedrag.
Tom was a little surprised by Mary’s behaviour.
Tom was erg aardig tegen mij.
Tom was very nice to me.
Tom was ernstig in elkaar geslagen.
Tom was badly beaten up.
Tom was heel aardig.
Tom was very friendly.
Tom was mijn echtgenoot.
Tom was my husband.
Tom was mijn vader.
Tom was my father.
Tom was mijn zoon.
Tom was my son.
Tom was niet tevreden met het antwoord van Mary.
Tom wasn’t satisfied with Mary’s answer.
Tom was sterk.
Tom was strong.
Tom was zeer gelukkig.
Tom was very happy.
Tom wast zijn haar vrijwel dagelijks.
Tom washes his hair almost every day.
Tom weet niet dat Mary in Boston is.
Tom doesn’t know Mary is in Boston.
Tom weet niet wanneer Mary Boston verlaat.
Tom doesn’t know when Mary will leave Boston.
Tom weigert te eten of drinken.
Tom refuses to eat or drink anything.