Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - O

0 (1) 1 (7) 2 (4) A (473) B (743) C (113) D (2778) E (660) F (124) G (576) H (1431) I (725) J (166) K (511) L (299) M (463) N (269) O (505) P (357) Q (1) R (249) S (708) T (633) U (113) V (819) W (666) Y (87) Z (490)
Dutch Recording English Learn

op dieet zijn

to be on a diet

Op een dag zullen we het weten.

One day, we’ll know.

op een kier

ajar

op een transparante en eerlijke manier

in a transparent and honest way

op het eind

at the end

op het plafond

on the ceiling

op het werk

at work

op hun tenen

on their toes

op kousenvoeten

on tiptoe

op maat

tailor-made

op markten alleen kraampjes met voeding

in markets only food stalls

op mijn gemak

at ease

op prijs stellen

to appreciate

op school

at school

op te scheppen

to show off (long form, separated)

op twee gedachten hinken

to be in two minds

op twee na

third

op vakantie gaan

to go on holiday

op vier na

fifth

op voorhand

in advance

Op welk adres woon je?

What is your address?

Op welk adres woont u?

What is your address? (formal)

Op zekere avond, juist toen de zon in haar pracht onderging, kwam er een hele troep grote vogels uit het bos

One evening, just as the sun set amid radiant clouds, there came a large flock of beautiful birds out of the forest

Op zekeren avond kwam er een geducht onweer opzetten; het lichtte en donderde, de regen viel bij stroomen neer, het was een verschrikkelijk weer!

One evening a strong thunderstorm came; there was thunder and lighting, the rain was pouring down, it was terrible weather!

op zoek

looking

opa

grandfather (informal)

opbouwen

to build up

opdat

so (conjunction)

opdeling

division

opdoen

to put on

opdracht

assignment

opdrachten

assignments

opdrachtgever

client

opduiken

to emerge

opeens

suddenly

open

open