Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - H

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (717) B (1128) C (201) D (3961) E (1475) F (203) G (923) H (2247) I (1323) J (285) K (771) L (466) M (719) N (392) O (809) P (525) Q (2) R (394) S (1105) T (1090) U (194) V (1267) W (1134) X (3) Y (88) Z (929)
Dutch Recording English Learn
Hij gaf me het bevel om op te staan.
He ordered me to stand up.
Hij gebaarde met zijn hoofd naar een pilaar.
He gestured with his head to a pillar.
Hij gebruikte kaas om muizen te lokken.
He used cheese to lure mice.
Hij gedroeg zich erg verwaand tijdens het gesprek.
He acted very arrogantly during the conversation.
Hij geeuwde uitbundig.
He gave a big yawn!
Hij ging er persoonlijk naar toe.
He went there in person.
Hij ging met haar mee.
He went with her.
Hij ging reizen op zoek naar avontuur.
He went traveling in search of adventure.
Hij greep de gelegenheid aan om werk te krijgen.
He grabbed the chance to get a job.
Hij greep me bij mijn kraag.
He grabbed me by the collar.
Hij groef een gat in de tuin.
He dug a hole in the garden.
Hij groef een gat.
He dug a hole.
hij groeit
he grows
Hij had 50 euro gevraagd.
He had asked for 50 euros.
Hij had een gat in zijn sok.
He had a hole in his sock.
Hij had er nog nooit zó gestoord uitgezien.
He had never looked so disturbed.
Hij had geen verweer waartegen.
He had no defense against it.
Hij had nachtmerries.
He had nightmares.
Hij had nog maar luttele euro’s op zak.
He had only a few euros left in his pocket.
Hij handelde louter uit eigenbelang.
He acted purely out of self-interest.
Hij handelt uit rancune.
He’s acting out of spite.
hij heeft
he has
Hij heeft aangedrongen.
He insisted.
Hij heeft de familie onteerd.
He has dishonoured the family.
Hij heeft de was gesmolten voor het beeld.
He melted the wax for the statue.
Hij heeft een baard.
He has a beard.
Hij heeft een bier besteld.
He ordered a beer.
Hij heeft een buitenlandse wagen.
He has a foreign car.
Hij heeft een gat in zijn hand.
He spends too much money.
Hij heeft een gulle lach.
He has a hearty laugh.
Hij heeft een hond.
He has a dog.
Hij heeft een liefje in Parijs.
He has a lover in Paris.
Hij heeft een nieuwe ster ontdekt.
He discovered a new star.
Hij heeft een piercing.
He has a body piercing.
Hij heeft een pistool.
He has a gun.
Hij heeft een scheppend vermogen dat bewonderenswaardig is.
He has a creative capacity that is admirable.