Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - D

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (717) B (1128) C (201) D (3960) E (1475) F (203) G (923) H (2247) I (1323) J (285) K (771) L (466) M (719) N (392) O (809) P (525) Q (2) R (394) S (1105) T (1089) U (194) V (1266) W (1134) X (3) Y (88) Z (929)
Dutch Recording English Learn
de toonzaal
the showroom
de toorn
the wrath
de toortsen waren uitgewaaid
the torches were blown out
De top van de Fuji was bedekt met sneeuw.
The top of Mt. Fuji was covered with snow.
de totale loonmassa
the total wage bill
de touringcar
the coach
de touwen
the ropes
de tovenaar
the wizard
de toverstok
the wand
De training omvat gymnastiek, gewichten en hardlopen.
The training includes gymnastics, weights and running.
de traktatie
the treat
de tralies
the bars
de tram
the tram
de trap
the stairs
de trapleuning
the banister
de trede
the step
de trein
the train
De trein is in aantocht.
The train is arriving soon.
de treinbegeleider
the train conductor
De treinreis heen duurde langer dan verwacht vanwege vertragingen.
The train journey there took longer than expected due to delays.
de trekker
the trigger
de trekvogel
the migratory bird
de treurigheid
the sadness
de treuzelaar
the liar
de tribune
the stand
de troef
the asset
de troep
the flock
de troeven
the assets
de trofee
the trophy
de trombone
the trombone
de trompet
the trumpet
De trompet is een muziekinstrument.
The trumpet is a musical instrument.
de troon
the throne
de tros
the bunch
de trui
the sweater
de tuin
the garden