Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - D

0 (1) 1 (7) 2 (4) A (473) B (743) C (113) D (2778) E (660) F (124) G (576) H (1431) I (725) J (167) K (511) L (299) M (463) N (269) O (505) P (357) Q (1) R (249) S (708) T (634) U (113) V (819) W (667) Y (87) Z (490)
Dutch Recording English Learn

dooie

dead

dook

dived (singular)

dool

roam

doolhof

maze

doop

baptism

doopsel

baptism

doopvont

baptismal font

door

by; through

door

penetrated (part 1)

door

forward (part 1, 1st person singular)

door

through (part 1)

Door de glans der zon beschenen, stond daar een oud kasteel, dat door een diepe gracht omgeven was, en van de muur tot aan het water groeide dicht kreupelhout.

Lit up by the blazing sun, there stood an old castle, that was surrounded by a deep canal, and from the wall to the water thick brushwood was growing.

Door de val brak hij een bot in zijn been.

Because of the fall, he broke a bone in his leg.

Door een storm is het vliegtuig niet kunnen vertrekken.

A storm prevented the plane from taking off.

door een waas van regen

through a haze of rain

doorbrengen

to spend

doordringen

to penetrate

doordringend

penetrating

doordringende

penetrating (long form)

doordrong

penetrated

dooren (old Dutch)

egg yolks

doorgenomen

gone through; gone over (past participle)

doorgestaan

underwent

doorheen

through

doorlopen

to run through

doorlopende

standing; unceasing

doorlopende opdrachten

standing orders

doorn

thorn

doornen

thorns

doornenkroon

crown of thorns

doornige

thorny

doornstruiken

thorn bushes

doorschijnend

translucent

doorslaand

resounding

doorsnee

average; typical

doorstaan

to endure