Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - D

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (717) B (1128) C (201) D (3960) E (1475) F (203) G (923) H (2247) I (1323) J (285) K (771) L (466) M (719) N (392) O (809) P (525) Q (2) R (394) S (1105) T (1089) U (194) V (1266) W (1134) X (3) Y (88) Z (929)
Dutch Recording English Learn
de slaapzak
the sleeping bag
de slacht
the slaughter
de slag
the battle
de slager
the butcher
de slakken
the snails
de slang
the snake
de slangen
the snakes
de slangenbezweerder
the snake charmer
de slavinnen
the slaves (female)
De sleepwagen zal de vrachtwagen wegslepen.
The tow truck will tow the truck away.
de sleutel
the key
De sleutels liggen op mijn bureau.
The keys are on my desk.
de sluier
the veil
De sluitingsdatum nadert.
The deadline is approaching.
de smaad
the defamation
de smaak
the flavor
de smartphone
the smartphone
de smartphones
the smartphones
de smeerlap
the bastard
de smelttablet
the orally dissolving tablet
de smetteloze keuken
the immaculate kitchen
De smid blaast de blaasbalg op.
The blacksmith pumps the bellows.
de smoes
the excuse
de snaar
the string
de snack
the snack
de snacks
the snacks
de snaren
the strings
de snavel
the beak
de snavels
the beaks
de sneeuw
the snow
de sneeuwdikte
the snow thickness
de sneeuwvlokken
the snowflakes
De sneeuwvlokken bedekten haar lang blond haar
The snowflakes covered her long blond hair (paragraph)
De sneeuwvlokken bedekten haar lang blond haar, dat in prachtige lokken op haar schouders neergolfde
The snowflakes covered her long, blonde hair, which hung in curls resting on her shoulders
De sneeuwvlokken bedekten haar lang blond haar, dat in prachtige lokken op haar schouders neergolfde; maar daaraan dacht zij niet.
The snowflakes covered her long blond hair, which flowed to her shoulders in beautiful locks; but she did not think of it.
de sneeuwwitte uil
the snow-white owl