Dutch-English Dictionary - D

0 (1) 1 (7) 2 (4) A (473) B (743) C (113) D (2778) E (660) F (124) G (576) H (1431) I (725) J (167) K (511) L (299) M (463) N (269) O (505) P (357) Q (1) R (249) S (708) T (634) U (113) V (819) W (667) Y (87) Z (490)

Dutch	English	Learn
Deze zijn van Tom.	These are Tom’s.	Learn
Deze zin is goed.	This sentence is good.	Learn
Deze zin is heel interessant.	This sentence is very interesting.	Learn
dezelfde	the same	Learn
diabetes	diabetes	Learn
dialecten	dialects	Learn
Dialecten worden minder en minder gesproken.	Dialects are spoken less and less.	Learn
dialyseren	to have dialysis	Learn
diameter	diameter	Learn
diarree	diarrhea	Learn
dicht	close	Learn
dicht	thick	Learn
dicht	close (part 1)
dichtbij	near	Learn
dichtbij	close to; nearby	Learn
dichtgaan	to close down	Learn
dichtgaan	close (plural)	Learn
dichtgestopt	stopped up	Learn
dichtvroor	froze	Learn
die	that (conjunction)	Learn
die	who (conjunction)	Learn
die	these	Learn
die	those	Learn
die 21 juli de eed aflegde	who on the 21st of July took an oath	Learn
die bij de bovenste trede op de loer lag	who was lurking at the top step	Learn
Die blaaskaak weet veel meer dan hij wil toegeven.	That braggart knows a lot more than he likes to admit.	Learn
die heel rijke kwal	that very rich jellyfish	Learn
die is het verstandigste schepsel, dat ik ken	who is the cleverest creature I know	Learn
die is vernietigd	which has been destroyed	Learn
Die koffie is lauw.	That coffee is lukewarm.	Learn
Die lege kisten nemen te veel plaats in.	These empty boxes take up too much space.	Learn
Die man daar is dezelfde man die ik gisteren namiddag in het park zag.	That man over there is the same man I saw in the park yesterday afternoon.	Learn
Die mensen daar ken ik niet.	I don’t know those people over there.	Learn
Die muggen verslinden mij levend!	These mosquitos are eating me alive!	Learn
Die opgewekte stemming duurde niet lang.	That cheerful mood did not last long.	Learn
Die peer is groen.	That pear is green.	Learn